Op 8 oktober ging de Week van het Nederlands van start. Jaarlijks herinnert de Nederlandse Taalunie ons op die manier eraan dat taal nuttig én leuk is. Onder de tientallen activiteiten kijkt de Lage Landenlijst aardig boven het maaiveld uit: op VRT Radio 1 en NPO Radio 5 kiezen luisteraars uit honderd Nederlandstalige liedjes op 15 oktober de absolute topper. Terloops: dezer dagen is op VTM en RTL4 ook Holland-België te zien. Lichtvoetig amusement, maar laten we er maar van uitgaan dat elk initiatief dat Vlamingen en Nederlanders dichter bij elkaar brengt, meegenomen is. Met weemoed terugdenkend aan het nog steeds onovertroffen Tien voor Taal.
Platte commercie primeert
Intussen liet de Taalunie onderzoek uitvoeren naar de positie van het Nederlands in het hoger onderwijs en in het bedrijfsleven. Vooral over het eerste maakt de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren, het adviesorgaan van de Taalunie, zich zorgen. In Nederland wordt 66 procent van de masteropleidingen aan de universiteiten volledig in het Engels gegeven. Voor de bacheloropleidingen is dat 18 procent. In Vlaanderen is dat respectievelijk 22 procent en 2 procent. De regelgeving om in een andere taal dan het Nederlands les te kunnen geven, is in Vlaanderen traditioneel strenger. Maar in 2012 kwam er ook in Vlaanderen een versoepeling waarvan de resultaten stilaan zichtbaar worden. Niemand heeft er moeite mee dat het Engels in onze internationaler wordende samenleving een rol speelt, maar dat de slinger vooral in Nederland zo ver doorslaat, heeft veeleer met platte commercie dan met inhoudelijke argumenten te maken. Dat een Nederlandstalige docent in een zelfgefabriceerd steenkolenengels les geeft aan Nederlandse en Vlaamse studenten die na hun studies in een Nederlandstalige samenleving aan de slag gaan, is zonder meer contraproductief. Dat gebeurt niet, zegt u? In Vlaanderen moeten proffen die in het Engels lesgeven, sinds enkele jaren een - echt wel makkelijke - test afleggen. Tien procent van de proffen slaagde niet.
Hoewel de Nederlandse universiteiten de deuren al jaren wagenwijd openzetten voor het Engels, kwam daar nooit noemenswaardige kritiek op. Die tegenwind is er nu ineens wel. De voorbije weken klom heel wat schoon volk op de barricade. Martin Summer, politiek commentator van De Volkskrant; Rik Smits, redacteur van Vrij Nederland; en Piet Gerbrandy, docent aan de Universiteit van Amsterdam: eensgezind nemen zij het op voor het Nederlands in het hoger onderwijs. En allen halen zij de schouders op voor 'de voortwoekerende Dunglish-epidemie', het 'contraproductieve janboerenfluitjes-Engels', of het 'Globish'.
Voertaal in bedrijven
De Taalunie maakte vorige week ook de eerste resultaten bekend van een onderzoek naar de positie van het Nederlands in het bedrijfsleven. We weten dat de voertaal in sommige bedrijven al lang niet meer het Nederlands is. Maar dat blijkt al bij al nog mee te vallen. In Vlaanderen bestaat er sinds de jaren 1960 trouwens een wettelijke regeling die het Nederlands in de bedrijven beschermt. Het onderzoek – vers van de pers – geeft aan dat de communicatie binnen de bedrijven in Nederland en Vlaanderen voor 80 procent in het Nederlands gebeurt. Slechts 5 procent van de bedrijven gebruikt voor de communicatie tussen werknemers onderling en met leidinggevenden een andere taal dan het Nederlands (doorgaans het Engels).
Voor de communicatie met de buitenwereld gebruikt 60,5 procent van de Vlaamse bedrijven uitsluitend het Nederlands. In Nederland is dat – tegen de verwachtingen in - zelfs meer: 67,6 procent. In Vlaanderen gebruikt 14,9 procent van de bedrijven voor de externe communicatie uitsluitend een andere taal dan het Nederlands. In Nederland is ook dat minder: 11,1 procent.
Vlamingen hechten wel meer belang aan de kennis van het Nederlands: één op de twee Vlamingen vindt kennis van het Nederlands een essentiële voorwaarde om werk te krijgen. In Nederland is dat slechts één op de drie.
Geen taalbeleid
Vlaanderen heeft decennialang moeten vechten voor een volwaardige positie van de moedertaal in het onderwijs, het bestuur, het gerecht. In Nederland werd het altijd als vanzelfsprekend beschouwd dat het Nederlands de officiële taal was. Nederlanders hebben dus een geheel andere reflex als het over de moedertaal gaat. Ook Nederlandse collega’s in de Interparlementaire Commissie van de Nederlandse Taalunie geven aan dat zij eigenlijk geen taalbeleid willen. Tot die ontnuchterende conclusie kwam ook de Surinaamse delegatie, die na een bezoek aan Nederland half september te gast was in het Vlaams Parlement. En die conclusie zet een handrem op de zo noodzakelijke samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen op taalgebied. Dat wij een écht beleid willen voor onze taal, betekent niet dat wij onder een stolp kruipen, ons afzetten tegen andere talen en die willen weren. Het betekent wel dat wij onze moedertaal op peil willen houden in al haar functies. Dat is onze bijdrage tot de verrijkende verscheidenheid waar iedereen de mond van vol heeft.